07 mei Hoe de Spakenburgers zich succesvol verzetten in WOII: ‘We hielden niet van wet en orde’
Het had zomaar gekund dat Bunschoten-Spakenburg er na de Tweede Wereldoorlog niet meer was. De Spakenburgse vissers kwamen in 1944 in groot verzet tegen de Duitse bezetter, die het dorp daarna dreigde plat te branden. Zover kwam het gelukkig niet.
De nu 83-jarige Jan de Graaf woonde zijn hele jeugd aan de Havendijk in Bunschoten-Spakenburg, maar verhuisde na zijn bruiloft naar het centrum van de gemeente. Als ik aanbel, krijg ik een hartelijk ontvangst. “Kom verder jongen”, zegt Jan.
BOTTERS VORDEREN
Jans huis hangt vol met verwijzingen naar het dorp. Botters, de botterwerf en de haven prijken op schilderijen, foto’s en onderzetters. Als we gaan zitten, krijg ik koffie en een lokale lekkernij. “Een Spakenburgse plááák, zoals wij dat zeggen. Ze hebben ze weleens geprobeerd na te maken, maar dat lukt ze nergens.”
Met die uitgesproken, kenmerkend Spakenburgse trots beginnen we ons gesprek over de vissers die tijdens de Tweede Wereldoorlog in verzet kwamen toen de Duitse bezetter de botters wilden vorderen. Waarom ze dat wilden, heeft waarschijnlijk twee oorzaken.
DE ‘DUUTSE BOOT’
Aan de kop van de haven lag een boot van de Duitse Kriegsmarine. “Wij noemden ‘m de ‘Duutse boot'”, vertelt Jan. “Je had eigenlijk nooit last van de bemanning, die de schuiten alleen maar op vis controleerden. De vissers verzonnen van alles om die paling te verbergen en toch aan wal te brengen. Want ja, de Duitsers pikten wel alles in.”
Tijdens de oorlog had de ‘Duutse boot’ twee kapiteins. “De eerste was Karl, maar we noemden hem Kareltje. Kareltje was net een kubus: hij was net zo hoog als dat-ie breed was”, lacht Jan. “Maar Kareltje was vroeger zelf visser met een kotter op Oostzee en wilde eigenlijk niks met de oorlog te maken hebben. Als hij dronken was, en dat was hij nogal vaak, riep hij dingen als ‘die Scheisskrieg!’ (de verdomde oorlog, red.). Daarna was het snel klaar voor hem.”
BOTTERVLUCHT
De volgende kapitein was een man met de achternaam Lienke. “Hij kwam over van de rivierpolitie in Hamburg. Die was niet zo losbandig als zijn voorganger, maar we hebben eigenlijk nooit echt problemen met hen beiden gehad.”
Toch waren de Duitsers de zwarte handel in paling op een gegeven moment zat. Op 18 september, twee weken na Dolle Dinsdag en een dag na de start van Operatie Market Garden, wilden de Duitsers dat alle 144 botters klaargemaakt zouden worden om naar Stavoren te gaan. “Daarmee zouden ze kunnen vluchten, want de geallieerden schoten niet op vissersschepen.”
ONKLAAR MAKEN
Zo eigenwijs als de Spakenburgers waren, werden de schepen niet gereed gemaakt, maar juist totaal onklaar. Jan de Graaf was acht jaar toen hij in de nacht van 18 op 19 september 1944 wakker werd van een hoop lawaai tijdens zonsopgang. “Iedereen was in rep en roer en bezig de schepen af te tuigen. Dus de zeilen en touwen gingen eraf om ze helemaal kaal te maken.”
Die werden vervolgens op zolders opgeslagen, maar ook met de fiets naar Nijkerk gebracht. “Ik hielp als achtjarig jongetje waar ik kon. Je sleepte van alles mee. Ik herinner me nog dat ik een verrekijker en kompas veiligstelde.”
‘EIGEN BESLISSINGEN’
Twee bottereigenaren gingen nog verder en zonken hun boten, waaronder de buurman van Jan. “Een van hen was mijn buurman van een paar huizen verderop met zijn BU55.” De zoon van Jans buurman, Klaas Koelewijn, woont nog altijd in de haven. Als we even langsgaan, vertelt Klaas dat zijn vader daarover zei: “Liever m’n sjuut (schuit, red.) op de bodem van de haven dan dat ik ‘m aan de moffen geef.”
“De visser is iemand die zelfstandig z’n beslissingen moet nemen op z’n schuit. De echte Spakenburgers wilden zich niet houden aan wet en orde. De bevolking is zo gevormd door de eeuwen heen. Als vissers en visverkopers moest je je eigen beslissingen nemen, dus je oren niet laten hangen naar iemand anders, en zeker niet naar de Duitsers”, aldus Jan.
DREIGEMENT
Toch was het verzet niet ongevaarlijk. “Voor de moffen was het een koud kunstje om naar de gemeente te gaan en de gegevens van de eigenaar op te vragen. Dan kennen ze maar een straf en die kwam uit een heel klein gaatje. Dan werd je tegen de muur gezet, want ze schoten werkelijk alles neer.”
De Duitsers dreigden dat ze het dorp kapot zouden schieten en plat zouden branden. “Ze waren pisnijdig. Met die berichten werd ik toch maar een middag naar m’n tante gebracht, verderop in het dorp.” Veel dorpsbewoners vluchtten de Oost- en Westdijk uit angst voor de Duitsers, maar tot platschieten of -branden kwam het niet.
VERGELDING
Als vergeldingsmaatregel liet de bezetter een botter en een baggermolen voor in de haven zinken, zodat ook de vissers zelf niet meer weg konden. “Ik stond met mijn schoolmeester te kijken. Met een knal kwam uit het midden in een keer een grote vuurstraal omhoog; daar ging het schip. Toen pakten ze gelijk de gemeentelijke baggermolen en brachten ze die ernaast tot zinken.”
Omdat ook de ‘Duutse boot’ niet meer af kon meren, verdween de Kriegsmarine kort daarna. De Spakenburgers probeerden botters over de dijk te trekken. “Dat lukte maar met een stuk of drie schuiten, want je had enorm veel mankracht nodig om die schuiten eroverheen te trekken. We hadden een dorpsomroeper, een soort wandelende advertentie, die mannen opriep om te helpen. Maar die werd al snel door de Landmacht opgepakt.”
‘BESCHERMING VAN GOD’
Met hoog water kon de gezonken botter later aan de kant getrokken worden, zodat er precies een botter langs kon. “Zo konden mensen toch uitvaren en vissen.” Een belangrijke zet, want kort daarop volgde de Hongerwinter.
Dat de Duitsers niet compleet uit hun slof schoten en voor ergere represailles kozen, wijt Jan aan het lage aantal NSB’ers in het dorp, en het geloof. “We hadden maar een handjevol verraders, en die hielden toch wel hun mond omdat ze met zo weinig waren. En elke visser bad naar de bescherming van God. Die kregen we ook.”
© RTV Utrecht